Afvoer van opgravingen.
Afvoer van de greppel: een) opstelling van groeven, b) dwarsdoorsnede; 1 - groef, 2 - opvangbak, 3 - grind, 4 - plankafdekking.
Uitgravingen in de bouw moeten worden beschermd tegen afstromend regenwater en instroom van grondwater, als de bodem van de sleuf onder het grondwaterpeil ligt. Als uitgravingen worden gedaan in samenhangende en ondoordringbare bodems (politie, klei), vervolgens dient regenwater van buiten de uitgraving te worden afgevoerd met behulp van afvoergoten die buiten de omtrek van de uitgraving zijn gemaakt.
Regenwater uit de bodem van de sleuf en water dat uit de grond boven de bodem stroomt, het wordt afgevoerd via afvoergroeven of via afwatering - al dan niet tijdelijk - naar de opvangbak, waaruit het wordt geselecteerd door vaten of een pomp. Op deze manier moeten de groeven in de sleuf of de afwatering worden aangebracht, zodat de grond onder de fundering niet wordt verstoord, en daarom veroorzaakte het geen verdere verzakking van de fundering.
Als de uitgraving wordt uitgevoerd in niet-samenhangende grond (zand, grind) en de bodem van de greppel is onder de grondwaterspiegel, het wordt vervolgens gebruikt om het grondwaterpeil te verlagen door middel van depressie. Verlaging van het waterpeil kan worden bereikt door gebruik te maken van buisvormige putten met een diameter van 15 Doen 50 cm met het filter onderaan, waarin de zuigleiding wordt geplaatst, of bronpunten, d.w.z.. putten met kleine diameter van 38 Doen 80 mm. De capaciteit van de putten is veel groter dan die van putpunten, bovendien wordt het water uit grotere diepte gehaald. Met naaldfilters kan het grondwaterpeil met ca.. 1,5—2,0 m met een tussenafstand van de putpunten niet groter dan 2,0 mm.
Door het waterpeil te verlagen in stoffige bodems met behulp van putten of naaldfilters kan de grond onder de gebouwen in de buurt van de ontgraving vandaan wegspoelen. Als een dergelijk fenomeen zich voordoet, bestaande gebouwen kunnen worden beschadigd (krabben) vanwege ongelijke afwikkeling.